Taal groep 6 opdracht 29

  
taal groep 6

Vul in: zijn, haar, ons, onze of hun.
Deze boeken zijn van mijn vader.Het zijn zijn boeken.
Deze fiets is van mijn nichtje.Het is fiets.
Deze boeken zijn van de leerlingen.Het zijn boeken.
Wij bezitten dit huis.Het is huis.
Onze buurman heeft een schuur.Het is schuur.
Wij hebben drie knikkers.Het zijn knikkers.
De meisjes hebben een leuke tent.Het is tent.
De fietstas van Linda is bruin.Het is fietstas.

In de verleden tijd. Goed nadenken!
vluchtenHet hert het bos in.
verbergenHet zich op een veilige plaats.
stortenDe leeuw zich op zijn prooi.
wachten de kinderen al lang?
weten je al dat ik morgen jarig ben?
metenMijn vader de vloer op.
wachtenHij op de trein.
houdenHij het touw goed vast.
doen je vorige week ook mee?

Schrijf de woorden over.
allebeiovereind
mededelingde bijdragede
eindeloospraktijkde
uiteindelijkverwarringde
verrassingde stemmingde
nauwelijksflauwekulde
toeschouwerde oerwoudhet

Tegenstellingen - Kies het juiste woord en vul het in.
zacht - aan - slopen - dempen - gaat onder - onbewolkt - dooien - stormt
De zon komt op.De zon .
De lucht is bewolkt.De lucht is .
Het gaat vriezen.Het gaat .
Het waait heel weinig. Het .
Hij trekt zijn jas uit. Hij trekt zijn jas .
Ze bouwen een huis.Ze een huis.
Ze graven een sloot. Ze een sloot.
De winter is streng.De winter is .

Zet de vier woorden per regel alfabetisch.
kabaaldrukteherrierumoer
drijvenzwevenvarenrijden
reizenlogerenkamperentrekken
oliebenzineconducteurchauffeur
etiketclowndennennaaldmarsepein
ooievaarreigerchocoladegrinniken
schildwachtpaleiscirkelmedicijn