Taal groep 6 opdracht 24

taal groep 6

Schrijf in de verleden tijd. Het wordt steeds moeilijker.
brandenHet oude huis geheel uit.
landenEr een vliegtuig uit Japan.
antwoordenDe leering niet direct.
verbeeldenDie jongen zich heel wat.
luidenToen de prinses trouwde, de klokken.
wachtenWaarom je vanmorgen toch zo lang?
trachtenDe hond over het hoge hek te springen.
broedenDe vogel haar eitjes uit.
richtenHij zijn pijl op de appel.
haastenDe burgemeester zich naar het stadhuis.

Schrijf de persoonsvorm op en daarna het onderwerp.
persoonsvormonderwerp
De voorstelling begint om half acht.
Het orkest speelt leuke liedjes
Waarom loop je niet met me mee?
Er drijft een ballon in de lucht.
De wijzers draaien in het rond.
De timmerman gebruikt het gereedschap.
In de straat liepen twee honden.
Een vliegtuig vliegt laag over ons huis.

Schrijf het meervoud op.
liedmaat
slotmat
kalflam
rundgraf
dakvak
kraaivel

Kies het juiste woord en vul het in. Lees eerst alle zinnen!
fluiseren - gillen - roepen - treuzelen - glimmen - gloeien - fonkelen - schijnen
De sterren aan de heldere hemel.
Loop een beetje door, niet zo .
De meisjes als ze in het water worden geduwd.
Je mag onder de les niet praten en zelfs niet .
Kim moet binnenkomen, ga haar eens .
De schoenen zijn netjes gepoetst. Ze .
De gordijnen zijn dicht. De zon kan niet in de kamer .
Wat blijft dat hout lang .

Zet ze in goede volgorde, de kleinste voorop.
kasteel - schuur - school - huis
- - -
kanaal - zee - rivier - sloot
- - -
kip - mus - ooievaar - merel
- - -
kers - meloen - appel - bes
- - -
etui - koffer - handtas - sporttas
- - -
wolf - vos - cavia - poes
- - -