Taal groep 6 opdracht 22

taal groep 6

Schrijf in de verleden tijd. Ken je de regels goed?
bewerenHij dat hij de beste was.
luisterenDe mensen aandachtig naar de muziek.
wonen jullie vorig jaar al in dit huis?
lachenWaarom de kinderen zo hard?
breien je moeder deze trui?
rammelenIk van de honger.
duwenHij het karretje door de winkel.
trippelenVoorzichtig het eekhoorntje dichterbij.
dwarrelenDe sneeuwvlokken door de lucht.
trillenDe wasmachine verschrikkelijk.

Schrijf de woorden over.
medicijnenzolderraam
kettinkjebekeuring
appeltaartzeeppoeder
dennennaaldmicrofoon
kinderachtigtelevisie
onmiddellijkburgemeester
marsepeinsinaasappel
brancardsirene

Welk woord hoort er niet bij?
roos - hyacint - graan - tulp
schaap - beer - leeuw - tijger
fiets - bus - slee - auto
vink - arend - mees - mus
eik - iep - den - beuk
cola - stroop - limonade - melk
foto - radio - film - camera

Schrijf de tegenstelling in één woord op.
Een kaars aansteken of een kaars uitblazen.
Een wedstrijd winnen of een wedstrijd .
De trein halen of de trein .
Voor het examen slagen of voor het examen .
Een plank losrukken of een plank .
De deuren openen of de deuren .
Een emmer leegmaken of een emmer .
lucht inademen of lucht .