Taal groep 6 opdracht 20

taal groep 6

Zet achter de zin: t.t of v.t.
De theedoek hangt aan het haakje.t.t. (=tegenwoordige tijd)
De theedoek hing aan het haakjev.t. (= verleden tijd )
De oude man kocht vorige week een horloge.
Mijn broer koopt een nieuwe boot.
We zoeken overal naar ons hondje.
We zochten vorige maand naar een ander huis.
Waarom liep je gisteren die kant uit?
Waarom loop je niet met me mee?
Papa roept ons binnen, omdat het regent.
Was jij het, die me eergisteren riep?
Vanmorgen ging je toch de stad in?
Waarom ga je nu naar de dokter?

Schrijf de persoonsvorm op.
De vrouw steekt het hoofd uit het raam.
De trein stopt niet bij dit station.
De bijen verzamelen honing.
De meisjes vlechten kransjes van madeliefjes.
De wolven zwerven door de bossen.
De kinderen wandelen met oma in het park.
Bind je dat touw even voor me vast?
Smijt niet zo met de deur.

Noteer het hele werkwoord.
ik stoofdestovenzij kuchtekuchen
ze breidehij leerde
hij knipteik lachte
ik sliptehij stookte
ik rendeik doofde
hij hoordeze loerde

Schrijf het meervoud er achter.
baardbaardenbad
radiatoraansteker
luciferetiket
envelopreus
glasgolf
neefpoes