Je moet je je belofte houden, Paul. |
Zeg, wat heb je die woorden bedoeld? |
Dat meisje besteedt niet veel aandacht haar werk. |
Zijn mond viel open verbazing. |
De oudste voetballer wordt benoemd aanvoeder. |
Hoog de lucht cirkelden vier kraaien. |
Ga je me mee naar de film? |
Je schrijft een krijtje op het schoolbord. |