Taal groep 6 opdracht 19

taal groep 6

Eerst goed nadenken en dan pas invullen. Tegenwoordige tijd - nu.
bloedenDe snee in mijn vinger erg.
verradenJan zijn vriendje niet.
verbreden de tuinman het pad?
verbeelden je maar niets hoor.
onthoudenDie jongen de moeilijke woorden.
verbiedenPapa ons nooit iets.
verspreidenDe appeltaart een heerlijke geur.
watertandenIk als ik al die lekkere taartjes zie.
gebiedenDe agent ons door te lopen.


Schrijf de persoonsvorm op.
Dat meisje schrijft keurig in haar schrift.
Die jongen snoept te veel.
De twee duikers redden de drenkeling.
Nieuwsgierig kijken de kinderen door het raam.
De handdoek hangt aan de waslijn.
De ganzen waggelen over het erf.
Dennis bindt zijn veters vast.
Smeert je vader wel eens boterhammen?


Vul een voorzetsel in, zoals bijvoorbeeld : met, in, achter, aan, enzovoorts.
Je moet je je belofte houden, Paul.
Zeg, wat heb je die woorden bedoeld?
Dat meisje besteedt niet veel aandacht haar werk.
Zijn mond viel open verbazing.
De oudste voetballer wordt benoemd aanvoeder.
Hoog de lucht cirkelden vier kraaien.
Ga je me mee naar de film?
Je schrijft een krijtje op het schoolbord.

Wat doen ze? Invullen in de tegenwoordige tijd - nu .
De scheidsrechter de wedstrijd.
De slager het vlees.
De postbode de brieven.
De juf iets op het bord.
De dief het horloge.
De schilder het huis.
De dokter de pols.
De chauffeur de auto.
De bakker een taart.
De muzikant een instrument.


Wat doen ze? Invullen in de tegenwoordige tijd - nu .
De scheent.