Taal groep 6 opdracht 16

taal groep 6

Eerst goed nadenken en dan pas invullen. Tegenwoordige tijd - nu.
vindenMijn broer een portemonnee.
brandenMama haar hand.
bindenWaarom je dat touw niet vast?
houdenMijn oom veel van dieren.
landenHet vliegtuig op het vliegveld.
bereidenDe kok het eten.
leidenDe gids de toeristen door het centrum.
meldenHet nieuws zonnig weer.
rijden je wel eens op een paard?
spreidenDe vogel zijn vleugels uit.

Zoek de persoonsvorm. Kijk naar de voorbeelden.
Vanavond bakt mama pannenkoeken.bakt
De hond leidt de blinde naar huis.leidt
De persoonsvorm is altijd een werkwoordvorm..
Ik spring om half acht het bed uit.
De apotheker verkoopt de medicijnen.
Ga je wel eens naar een concert?
Het veulen dartelt in de wei.
De kinderen duiken het water in.
De bakker kneedt het deeg.

Schrijf de tegenstelling op.
sterke balken balken
sterke thee thee
een wagen ladeneen wagen
bovengronds
zwarte verf verf
rijkdom
ijverig
een oneerlijke maneen man
de eerste zinde zin

Schrijf de zelfstandige naamwoorden op.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten.
De slager weegt de vleeswaren af.
-
Wij hadden bijna de trein gemist.
De conducteur controleert de kaartjes.
-
De auto rijdt de garage in.
-
De goochelaar tovert een konijn uit zijn hoed.
- -
Op de rivier dreven ijsschotsen.
-
We verlangen naar de vakantie.

Weet je dit ? Invullen!
Een wilg is een boom. Een panter is een .
Een narcis is een . Andijvie is een .
Een tafel is een . Een hamer is
Duizend is een . Een appel is een .
Griep is een . Een broek is een .