Taal groep 6 opdracht 15

taal groep 6

Zoek het onderwerp, Vraag steeds : wie doet het?
Hij verbrandt het papier.hij
De molenaar maalde het koren tot meel.
Hij zaagde de balk in blokken.
Waarom wil die jongen zijn fiets niet uitlenen?
Het kasteel ligt aan een brede rivier.
De matrozen gaan over een loopplank aan boord.
We gaan om half negen naar school.
Er liggen proppen op de vloer.
Die gooien we in de prullenbak.
Hoor je de telefoon gaan?

Eerst goed nadenken en dan pas invullen. Tegenwoordige tijd - nu.
plukkenHet meisje een bloem.
regerenDe koning over een groot land.
hebben je een prijs gewonnen?
vallenDe ruiter van zijn paard.
zoekenDe professor naar zijn bril.
willen je ophouden met dat geschreeuw!
versierenDe kinderen de kerstboom.
trillenDe handen van mijn oma steeds.
trappelenWij van ongeduld.

Vul een woord in dat 'maken' betekent.
Een huis wordt .
Een tunnel wordt .
Een kanaal wordt .
Een boek wordt .
Een jurk wordt
Een dijk wordt .
Bier wordt
Een brug wordt .
Een kapotte schoen wordt .
De soep wordt .