Taal groep 6 opdracht 14

taal groep 6

Zoek het onderwerp. Vraag steeds : Wie doet het?
De ober gaat de soep serveren. de ober
De politie controleert het verkeer.
Mijn tante vertrekt naar Amerika.
Verwacht je vanavond bezoek?
Slapen jullie wel eens in een tent?
De maan staat aan de hemel.
Op de tafel ligt een stapel post.
In mijn kastje ligt een etui.
De kinderen gaan vroeg naar bed.
Vol verwachting klopt ons hart.

Eerst goed nadenken en dan pas invullen. Tegenwoordige tijd - nu.
blussenDe brandweer de felle brand.
staanIk al een tijdje te wachten.
breienMoeder een trui.
betekenenWat dit woord?
winnen jouw broer altijd met dit spel?
steigerenHet paard van ongeduld.
rammelenWaarom je met die ketting?
bibberenHet meisje van de kou.
mogenIk piano leren spelen.

Welk woord heeft drie let-ter-gre-pen ?
Moeder schudt het tafelkleed uit.
Rosalie is op 3 maart jarig.
De dauwdruppels liggen op het gras.
Mijn kleine broertje is een grappige kleuter.
In het schoollokaal staat een tafel.
In december kan het soms flink vriezen.

Wat kies je uit?
ongerust - vriendelijk - hartelijk - beleefd - verstandig - dankbaar
Die meneer neemt zijn hoed af, hij is .
Loes is nog niet thuis, ik ben een beetje .
De koningin lachte naar de mensen.
gefeliciteerd met je verjaardag!
De burgemeester nam het mooie cadeau in ontvangst.
Het is om elke dag goed je tanden te poetsen.

Weet je dit allemaal?
De vis was springlevend.
Hij werd rood.
Een natte doek.
Sta nu eens recht.
Hij voelt zich lekker.
De balk was zwaar.
De grond was droog.
De emmer is vol.
Die kat is vet.
Dat mes is scherp.