Taal groep 6 opdracht 13

taal groep 6
Zoek het onderwerp. Dan vraag je : wie doet het?
Ik luister vanavond naar de radio.
Drie rovers sluipen door het bos.
In februari bloeien er al sneeuwklokjes.
Luna bakt lekkere koekjes.
Er staat een auto voor het stoplicht.
Je speelt mooi op de piano.
We kijken vanavond naar de televisie.
Wanneer begin je aan je huiswerk?
Mijn opa zit altijd dicht bij het raam.

Eerst goed nadenken en dan pas invullen. Tegenwoordige tijd - nu.
willenHet kampvuur niet branden.
willen je nog een koekje?
willenIk die boodschappen wel even doen.
willenDe kinderen graag een dagje vrij.
willenWaarom de meisjes niet meedoen?
kennenIk dat boek niet.
kennen je dat liedje al uit je hoofd?
kennenWij onze nieuwe buren nog niet.
kennenHij de verkeersregels goed.

Vul een woord in dat hetzelfde betekent. ( = dat heet een synoniem )
De man is op leeftijd.De man is bejaard. of De man is oud.
Het meisje is opgewekt.Het meisje is .
Het paard is kreupel.Het paard loopt .
Deze jongen loopt hard.Hij loopt .
Het huis word geschilderd.Het wordt .
Thijs is een pocher.Hij is een .
Die vogel zie je hier zelden.Die vogel zie je hier .


Wat kies je uit?
een pechvogel - een bemoeial - een sloddervos - een wijsneus.
Iemand die erg slordig is, is een .
Iemand die altijd maar tegenslag heeft, is een .
Hij denkt altijd alles te weten, hij is een echte .
Een jongen die zich overal mee bemoeit, is een .