Taal 4 - nummer 22a

  
Taal Taal

 1. Schrijf over. Let op de hoofdletters en de punt.
Een duif in het bos.
Dat is een houtduif.
Hoog in de boom zit zijn nest.
De koekoek roept zijn eigen naam.
Als hij in het bos woont, is het lente.
De specht is ook in het bos.
Hij tikt tegen een boom.
Er komen kleine dierjes uit de stam.
Hap! De specht eet ze op.
Ha, ha! lacht de specht.

 2. Zet de woorden in de goede rij.
drinken - zingen - ringen - zinken - dingen - bedanken - springen - ranken - dringen - vonken
bankendwingen

 3. Maak er meer van.
de boom de bomende vraag de
de sloot de de haan de
het broodde de maan de
de stroom de de kraan de
de buur de het vuur de
het uur de de muur de

Taal