Taal 4 - nummer 18b

  
Taal Taal

 4. Welk woordje kies je?
in - met - tegen - achter - op - voor - van - naar
Hij zag een mees een tak. Ik ga niet je mee.
Loop maar alleen huis. Tik niet zo de ruit.
Loop stil me aan. De deur de kamer was dicht.
Dit geschenk is mama.
Taal

 5. Welk woord maak je ervan? Goed kijken!
obreesem
eurdooik
tspi obek

 6. Schrijf over.
gras brood knoop
graafbreek knap
grapbrilknoei
greepbraam knal


Taal op maat 2