Taal 4 - nummer 14a

  
Taal Taal

 1. Goed overschrijven.
nel moest naar oma. .
oma was ziek. .
daarom ging nel haar wat brengen. .
in haar tas zat fruit. .
een paar bananen en appels. .
ook nog wat bloemen. .
die zet ik in een vaas bij het bed, dacht nel. .
dat zal oma fijn vinden. .
en die vruchten lust ze graag. .


 2. Ga zo verder.
een fijne banaan de banaan is fijn
de zure azijn de azijn is
de rijke man de man is
het oude huis het
het nieuwe stadhuis
de vuile doek


 3. Kies het goede woordje uit en vul dan pas in.
web - schaats - klauw - mouw - fruit - guit - fel - fris - mis
er zit een lek op mijn .
lies rijdt op de .
de zon schijnt .
kees is een .
wat is de wind .
de spin zit in zijn .
kim gooit .
lust je graag ?
de beer heeft een .


Taal