Taal 4 - nummer 11b

  
Taal Taal

 4. Wat hoort er bij de winter. - Schrijf dat op.
bij - sneeuw - zwaluw - kerstboom - ijs - aster - lelie - klokje - slee - appel - schaatsen - aardbei - winterjas - roodborstje - mier

 5. kies het goede woord.
pluim - struik - kuil - muil - huis - ruit
er zitten bessen aan die .
de leeuw heeft een .
tik niet zo tegen de .
er is een tuin bij het .
op mijn hoed zit een .
val niet in die .



 6. maak de zin af.
in de winter kan het soms hard v.
speel niet met een bal op s.
in het verkeer houd je goed r.
in de winter zijn haast alle bomen k.
moeder koopt groenten op de m.

Taal