4. rijm eens! je kunt het best.

een jasje met een zak.	een huisje met een .
een pop in een doos.	een tak met een .
een muisje in de val.	gijsje speelt met zijn .
een wiegje met een zusje.	ik geef mijn mama een .

5. kies goed uit en vul dan pas in.

wieg - sneeuwpop - ei - schaats - wei

piet lust graag een .
pim ziet een kievit in de .
bas maakt een .
kim legt haar pop in de .
hans rijdt op de .

6. schrijf steeds op met ik.

wij koken - ik kook

wij planten - ik	wij leggen - ik
wij maken - ik	wij liggen - ik
wij vallen - ik	wij zitten - ik
wij lusten - ik	wij staan - ik

 controleer   Hint