Boodschappen doen |
Mark gaat met zijn vader boodschappen doen. Zij gaan op de . | Mark moet wel een op. Zij gaan eerst naar de bakker. |
Daar kopen zij een bruin brood en een stokbrood. Bij de slager kopen zij vlees en honderd gram . |
Bij de halen zij melk en kaas. Bij de groenteman een . |
Dan gaan zij nog even langs oma. Oma verwent hen met en een stukje . |
Als zij weggaan krijgt Mark nog een euro voor in zijn spaarpot. |
Omdat het laat geworden is, rijdt vader . |
Thuis staat moeder bij de met de te praten. |
Ze is blij dat ze er weer zijn. Terwijl vader koffie zet, legt Mark alle spullen in de . |
 | |