Let goed op de tijden!
blussen - ik blus (tegenwoordige tijd )
blussen - ik bluste (verleden tijd)
blussen - wij blusten (verleden tijd)

boffen - ik (tegenwoordige tijd )
boffen - ik (verleden tijd)
boffen - wij boften (verleden tijd)

wassen - ik (tegenwoordige tijd )
wassen - ik (verleden tijd)
wassen - wij wasten (verleden tijd)

lachen - ik lach (tegenwoordige tijd )
lachen - ik (verleden tijd)
lachen - wij (verleden tijd)

hopen - ik (tegenwoordige tijd )
hopen - ik (verleden tijd)
hopen - wij hoopten (verleden tijd)

werken - ik (tegenwoordige tijd )
werken - ik (verleden tijd)
werken - wij (verleden tijd)

klappen - ik klap (tegenwoordige tijd )
klappen - ik (verleden tijd)
klappen - wij (verleden tijd)

raken - ik (tegenwoordige tijd )
raken - ik raakte (verleden tijd)
raken - wij (verleden tijd)

knikken - ik (tegenwoordige tijd )
knikken - ik (verleden tijd)
knikken - wij knikten (verleden tijd)

plakken - ik (tegenwoordige tijd )
plakken - ik plakte (verleden tijd)
plakken - wij (verleden tijd)

beseffen - ik (tegenwoordige tijd )
beseffen - ik (verleden tijd)
beseffen - wij (verleden tijd)

fietsen - ik fiets (tegenwoordige tijd )
fietsen - ik (verleden tijd)
fietsen - wij (verleden tijd)

dansen - ik (tegenwoordige tijd )
dansen - ik danste (verleden tijd)
dansen - wij (verleden tijd)

juichen - ik (tegenwoordige tijd )
juichen - ik (verleden tijd)
juichen - wij (verleden tijd)

zich verstoppen - ik verstop me (tegenwoordige tijd )
zich verstoppen - ik (verleden tijd)
zich verstoppen - wij ons (verleden tijd)