Ontleden - groep 8 oefening 26

  
..Taal actief 4
Ontleed de volgende zinnen:
1. De toeristen vroegen ons enkele malen de weg.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= meewerkend voorwerp (mv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
2. Leende jij hem vanmorgen jouw vulpen?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= meewerkend voorwerp (mv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
3. De glazenwasser moest vandaag de hoogste ramen schoonmaken.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
4. Zullen we morgen oliebollen voor hen bakken?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= meewerkend voorwerp (mv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
5. De bus zal over een half uur vertrekken.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
6. Luidt de klok om tien uur?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
7. Daan kocht op de markt een nieuwe spijkerbroek.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
8. Tijdens het concert zongen zij enkele oude nummers.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
9. Waar heb jij de nietmachine gelegd?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
10. We gaan morgen met de metro naar het stadion.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= bijwoordelijke bepaling van tijd (wanneer?)
= bijwoordelijke bepaling van plaats (waar?)