Ontleden - groep 8 oefening 23

  
..Taal actief 4
Zoek de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend- en het meewerkend voorwerp.
1. Alle leerlingen toonden de juffrouw hun werk.
= pv. ( = persoonsvorm)
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde)
= ond. ( = onderwerp )
= lv. ( = lijdend voorwerp)
= mv. ( = meewerkend voorwerp)
2. De werklieden repareerden na de storm de schade.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
= lv.
3. De piloot vraagt aan de verkeerstoren om inlichtingen.
= persoonsvorm
= ww.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp ( eigenlijk voorzetsel voorwerp)
= meewerkend voorwerp
4. Gaf dat aardige meisje aan jou die pen?
= pv.
= ww.gez.
= ond.
= lv.
= mv.
5. De winkelier beloofde zijn klanten hoge kortingen.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
= meewerkend voorwerp
6. Vader biedt de buurman zijn hulp aan.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lijdend voorwerp.
= meewerkend voorwerp
7. Isabel heeft het goede antwoord gegeven.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
8. Heeft de bakker voor jullie die heerlijke taart gemaakt?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
= meewerkend voorwerp.
9. Mijn oom gaf haar zijn hele postzegelverzameling.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
= meewerkend voorwerp
10. Oma geeft haar kinderen een leuk cadeautje.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
= mv.