MEEWERKEND VOORWERP (mwv.) |
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel waar de woordjes AAN of VOOR vóór kunnen zetten of waarvoor we die woordjes kunnen weglaten - zonder dat daardoor de betekenis van de zin verandert. |
Voorbeelden: |
Moeder geeft aan de collectant twee euro. ( de collectant = meewerkend voorwerp ) |
Moeder geeft de collectant twee euro. |
 |
Zijn oom bereidde voor ons een heerlijke maaltijd. ( ons = meewerkend voorwerp ) |
Zijn oom bereidde ons een heerlijke maaltijd. |
 |
1. Vader schonk aan mijn broer een horloge. |
= pv. ( = persoonsvorm) |
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde) |
= ond. ( = onderwerp ) |
= lv. ( = lijdend voorwerp) |
= mv. ( = meewerkend voorwerp) |
2. Hij leende mij zijn gereedschap. |
= pv. |
= ww.gez. |
= ond. |
= lv. |
= mv. |
3. De agent geeft hen een bekeuring. |
= persoonsvorm |
= ww.gezegde |
= onderwerp |
= lijdend voorwerp |
= meewerkend voorwerp |
4. De kinderen hebben aan hun ouders het verhaal verteld. |
= pv. |
= ww.gez. |
= ond. |
= lv. |
= mv. |
5. De buchauffeur overhandigde Ineke de kaartjes. |
= persoonsvorm |
= werkw.gezegde |
= onderwerp |
= lijdend voorwerp |
= meewerkend voorwerp |
6. De makelaar wil aan jouw ouders een prachtig huis verkopen. |
= pv. |
= ww.gez. |
= ondw. |
= lijdend voorwerp. |
= meewerkend voorwerp |
7. De meisjes gaven de juffrouw gisteren een boekenbon. |
= persoonsvorm |
= werkw.gezegde |
= onderwerp |
= lijdend voorwerp |
= meewerkend voorwerp |
8. De voorzitter overhandigde hun na de wedstrijd de beker. |
= pv. |
= ww.gez. |
= ondw. |
= lv. |
= mv. |
9. De regisseur gaf de actrice een aanwijzing. |
= persoonsvorm |
= werkw.gezegde |
= onderwerp |
= lijdend voorwerp |
= meewerkend voorwerp |
10. Een gids beschrijft voor de toeristen de route. |
= pv. |
= ww.gez. |
= ondw. |
= lv. |
= mv. |
|