Ontleden - groep 8 oefening 19

  
..Taal actief 4
Zoek de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
1. De rijke boer bezat meer dan tien hectaren land.
= pv. ( = persoonsvorm)
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde)
= ond. ( = onderwerp )
= lv. ( = lijdend voorwerp)
2. De jongetjes vielen bijna van die hoge stenen trap.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
Er is geen lijdend voorwerp.
3. De meeste verhalen werden boeiend verteld.
= persoonsvorm
= ww.gezegde
= onderwerp
Er is geen lijdend voorwerp.
4. De piloot maakte een kleine fout tijdens de moeilijke landing.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
5. Wij gaan in de winter naar een zonnig land.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
Er is geen lijdend voorwerp.
6. Tijdens het hevige onweer raakte het schip in ernstige moeilijkheden.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
in ernstige moeilijkheden is voorzetsel voorwerp.
7. De eerste middag hebben wij nog niet veel geleerd.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
8. De verpleegster gaf de zieke man een injectie.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
9. Hij heeft een platina ring voor haar gekocht.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
10. Waar heb je die plastic emmer gelaten?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.