Ontleden - groep 8 oefening 18

  
..Taal actief 4
Zoek de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
1. De oude woning van mijn tante wordt grondig opgeknapt.
= pv. ( = persoonsvorm)
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde)
= ond. ( = onderwerp )
Er is geen lijdend voorwerp.
2. Vlak voor de finish viel de wielrenner ongelukkig tegen de omheining.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
Er is geen lijdend voorwerp.
3. Op een bijna onbereikbare plaats bouwde de adelaar zijn nest.
= persoonsvorm
= ww.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp.
4. Na de hevige regenbui verscheen de zon tussen de donkere wolken.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
Er is geen lijdend voorwerp.
5. Spaart hij al lang tinnen soldaatjes?
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
6. Zij gaf het verkouden meisje een papieren zakdoekje.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
7. Houd jij ook van klassieke muziek?
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
8. De kinderen spongen gemakkelijk over de brede sloot.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
Er is geen lijdend voorwerp.
9. De fotograaf maakte een prachtige foto.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
10. Waarmee stootte hij de koperen pan van de tafel?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.