Ontleden - groep 8 oefening 17

  
..Taal actief 4
Zoek de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
1. De ooievaar ving in de groene sloot een dikke kikker.
= pv. ( = persoonsvorm)
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde)
= ond. ( = onderwerp )
= lv. ( = lijdend voorwerp)
2. Die aardige man woonde jarenlang naast mijn vader.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
Er is geen lijdend voorwerp.
3. Onze doelman hield met een prachtige duik de bal uit het doel.
= persoonsvorm
= ww.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp.
4. Voor dat laatste proefwerk behaalde Jaap een goed cijfer.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
5. Zijn zieke oom wordt door een professor behandeld.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
6. Een grote ijsberg veroorzaakte een verschrikkelijke ramp.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
7. Op jeugdige leeftijd maakte hij al lange fietstochten.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
8. Wie heeft dat stenen muurtje gemetseld?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
9. In onze nieuwe auto zit een krachtige motor.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
Er is geen lijdend voorwerp.
10. Heeft hij dat gouden kettinkje gevonden?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.