Ontleden - groep 8 oefening 15

  
..Taal actief 4
Zoek de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
1. Onze kippen leggen bijna elke dag een ei.
= pv. ( = persoonsvorm)
= ww.gez. ( = werkwoordelijk gezegde)
= ond. ( = onderwerp )
= lv. ( = lijdend voorwerp)
2. In de verte zagen we een dorpje.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
= lv.
3. Ik neem mijn regenjas vandaag niet mee.
= persoonsvorm
= ww.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp.
4. Mijn vader werd door een goede vriend opgebeld.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
een goede vriend is geen lijdend voorwerp, want voor een lijdend voorwerp staat nooit een voorzetsel.
5. Midden op de heide stond een vervallen hutje.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
Geen lijdend voorwerp in zin 5.
6. Heeft de tennisser de wedstrijd verloren?
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.
7. Waarom plaagden de kinderen die honden?
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
8. Het diploma werd door de voorzitter uitgereikt.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
de voorzitter is geen lijdend voorwerp (er staat een voorzetsel voor) en dit is dus een bijw.bepaling.
9. De bekende auteur schreef een spannend boek.
= persoonsvorm
= werkw.gezegde
= onderwerp
= lijdend voorwerp
10. Het kind pakte zijn speelgoedpop uit de doos.
= pv.
= ww.gez.
= ondw.
= lv.