Woord benoemen - groep 8 oefening 13b

  
..Taal actief 4
Benoem de rode woorden.
ww. (= werkwoord)znw. (= zelfstandig naamwoord)
pers.vnw. (= persoonlijk voornaamwoord)bez.vnw. (= bezittelijk voornaamwoord)
lidw. (= lidwoord)telw. (= telwoord)
vz. (= voorzetsel)bnw. (= bijvoeglijk naamwoord)
1. De bekende journalist schreef een spannend boek.
bekende =
spannend =
2. Onze kippen leggen bijna elke dag een ei.
onze =
3. Een rat pakte bij het riet een jong eendje.
een =
jong =
4. Heb je je oom vandaag bezocht?
je =
je =
5. In een museum kun je Romeinse voorwerpen bezichtigen.
in =
Romeinse =
voorwerpen =
6. De documenten werden door de spion verkocht.
documenten =
spion =
7. In de verte zagen we een dorpje liggen.
dorpje =
liggen =
8. Midden op de heide zagen we een kudde schapen.
-
9. Heeft ons team de wedstrijd verloren?
team =
10. De film was plotseling afgelopen.
-