Woordbenoemen groep 8 oefening 11b

  
.. ..
Benoem de rode woorden.
ww. (= werkwoord)znw. (= zelfstandig naamwoord)
zww. (= zelfstandig werkwoord)hww. (= hulp werkwoord)
pers.vnw. (= persoonlijk voornaamwoord)bez.vnw. (= bezittelijk voornaamwoord)
lidw. (= lidwoord)aanw.vnw. (= aanwijzend voornaamwoord)
vz. (= voorzetsel)bnw. (= bijvoeglijk naamwoord)
1. Aan de waslijn hingen broeken, overhemden en sokken. aan = - broeken =
2. De kinderen zullen voor de jarige een liedje zingen.voor = - liedje =
3. Op het dressoir stond een moderne lamp. dressoir = - moderne =
4. De jonge student slaagde voor zijn examen.examen =
5. Jouw zus wilde mijn fiets kopen.jouw = - mijn =
6. Vele duizenden toeristen bezoeken de bollenvelden.toeristen =
7. Zijn vader rookt een pijp.rookt =
8. Na een uur staakte de scheidsrechter de wedstrijd.
9. In de kamer leest mijn moeder de krant.
10. De turnster maakte op het einde een prachtige salto.prachtige =