1. Hebben jullie dat raadsel nu al opgelost? | hebben = |
2. In de hevige strijd verloor de ridder zijn lans. | zijn = | 3. De zon gaat iedere avond onder. | zon = |
4. Deze mooie plant heeft veel geld gekost. | deze = - mooie = |
5. Gelukkig gaat de voorstelling vanavond door. | |
6. Om half elf lag mijn vriendje nog in bed. | mijn = |
7. Werd de zaal door één kachel verwarmd? | door = |
8. Waarom smeert Kees zijn boterhammen niet? | smeert = - boterhammen = |
9. Waar zijn de dijken vannacht bezweken? | dijken = |
10. Een straaljager kan in korte tijd om de aarde vliegen. | korte = |
|