Woordbenoemen - groep 8 oefening 6b

  
..Taal actief 4
Benoem de rode woorden.
ww. (= werkwoord)znw. (= zelfstandig naamwoord)
pers.vnw. (= persoonlijk voornaamwoord)bez.vnw. (= bezittelijk voornaamwoord)
lidw. (= lidwoord)aanw.vnw. (= aanwijzend voornaamwoord)
vz. (= voorzetsel)bnw. (= bijvoeglijk naamwoord)
1. Iedere avond molk de boer zijn koeien.avond = - zijn =
2. Kon de scheidsrechterniet even wachten?scheidsrechter =
3. Loste die jongen de moelijke som op?
4. Jullie moeten eerlijk blijven.jullie =
5. Werden de verwaarloosde dieren in het asiel opgenomen?verwaarloosde =
6. Voor de avondvoorstelling kocht imjn moeder vier kaartjes.voor =
7. Zijn oudste zus is naar Frankrijk vertrokken.oudste =
8. Het brutale jongetje gaf een onbeleefd antwoord.
9. Heeft hij het startschot gelost?
10. Waarom ontving de eerlijke vinder geen beloning?eerlijke =