1. Mijn balpen schrijft niet goed.. | balpen = |
2. Die meisjes speelden op straat. | meisjes = | speelden = |
3. De makelaar verkoopt veel woningen. | woningen = |
4. De kachel brandt lekker. |
5. Lopen deze atleten de marathon? | lopen = |
6. De toeristen kochten enige souvenirs. | souvenirs = |
7. De ratten vernielden de dijken. | ratten = |
8. De favoriet verloor de wedstrijd. |
9. Hij kocht een fiets. |
10. Veranderde de wind van richting?. | wind = |