<=
volgende
=>
Woord benoemen - groep 8 oefening 2b
Benoem de rode woorden.
ww. (= werkwoord)
znw. (= zelfstandig naamwoord)
pers.vnw. (= persoonlijk voornaamwoord)
bez.vnw. (= bezittelijk voornaamwoord)
lidw. (= lidwoord)
aanw.vnw. (= aanwijzend voornaamwoord)
vz. (= voorzetsel)
bnw. (= bijvoeglijk naamwoord)
De kelner bediende de klanten.
De padvinders
houden
een
speurtocht
.
houden =
speurtocht =
Verzorgt moeder de bloemen?
Onze
club
heeft de wedstrijd gewonnen.
club =
De verpleegster praat met de dokter.
Janneke kijkt naar de olifanten.
Een paard
stampte tegen
de staldeur.
stampte =
tegen =
Ik betaalde de rekening.
Zeilt de zeiler
door
het Kanaal?
door =
De brandweerlieden blusten de
brand
.
brand =
controleer
Hint
OK
<=
volgende
=>