volgende
=>
Ontleden nummer 23
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
Tip 1 :
Let op!
Het woordje
te
voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.Tip 2 : Bij het
meewerkend voorwerp
let op het woordje
aan
of
voor
Kan het weg? Kan het erbij?
1. Gaf jij hem zomaar een zoen?
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =
meewerkend voorwerp =
2. Moeder heeft mijn broer gisteren de les gelezen.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =
meewerkend voorwerp =
3. Mijn vader leende zijn boormachine aan de buurman.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =
meewerkend voorwerp =
4. Trots liet het kleine kind haar zwemdiploma aan haar opa zien.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =
meewerkend voorwerp =
5. De meester vertelde de kinderen een leuk verhaal.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =
meewerkend voorwerp =
controleer
Hint
OK
volgende
=>