Tip 1 : Let op! Het woordje ’te’ voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
Tip 2 : Het woordje ’er’ is vaak het onderwerp als het in een zin staat.

	1. De koffiebonen werden gebrand bij een temperatuur van ongeveer 220° Celsius.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =

	2. Kan ik hier koffie met gebak bestellen?
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =

	3. De Olympische Spelen zullen in 2016 worden gehouden in Rio de Janeiro in Brazilië.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =

	4. Gisteren heb ik een bordeauxrode trui gekocht.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =

	5. Mijn moeder en ik genieten nog even van het zonnetje.
persoonsvorm =
werkwoordelijk gezegde =
onderwerp =