1. Bereken de som van 29, 66 en 73
    1.   158
    2.   168
    3.   95
    4.   102
  2. Jasper heeft 30 snoepjes. Hij eet er 7 op.
    Hoeveel houdt hij er over?
    1.   210
    2.   25
    3.   23
    4.   37
  3. Jim en zijn vriendinnetje krijgen 16 snoepjes van zijn moeder.
    Ze delen ze samen.
    Hoeveel snoepjes eten ze daarna ieder op?
    1.   32
    2.   8
    3.   14
    4.   18
  4. Een meter en twee decimeter zijn samen ..... cm
    1.   102 cm
    2.   1200 cm
    3.   80 cm
    4.   120 cm
  5. Het pad naar de kantine is 10 m lang en 2 m breed.
    Wat is de oppervlakte van dit pad?
    1.   10 m²
    2.   12m²
    3.   20m²
    4.   24m²
  6. Een vakkenvuller bij de supermarkt werkte deze week 7 uur per dag,
    op zaterdagmiddag werkte hij ook nog eens 4 uur. Op zondag hoefde hij niet te werken.
    Hoeveel uur werkte hij deze week?
    1.   28 uur
    2.   35 uur
    3.   39 uur
    4.   42 uur
    5.   46 uur
  7. Marleen trekt van een getal 12 af. Dan krijgt zij 8.
    Welk getal had zij eerst?
    1.   12
    2.   20
    3.   32
    4.   4
  8. Anne heeft € 16,40 in haar spaarpotje.
    Ze krijgt van haar oma 90 eurocent.
    Hoeveel geld heeft Anne nu?
    1.   € 16,30
    2.   € 15,50
    3.   € 17,30
    4.   € 17,20
  9. De inkoopprijs is € 120,- .
    De winst is € 17,- .
    Wat is de verkoop?
    1.   € 137,-
    2.   € 103,-
    3.   € 127,-
    4.   € 113,-
  10. Petra koopt op de markt haar boodschappen. Zij heeft € 100,00 bij zich.
    Bij de groentenkraam betaalt zij € 17,50
    Bij de viskraam betaalt zij € 9,90
    Bij de textielkraam betaalt zij € 25,35
    Hoeveel geld heeft Petra over?
    1.   € 42,75
    2.   € 47,25
    3.   € 52,75
    4.   € 152,75