werkwoorden nummer 3 - verleden tijd ( tijd van toen) - [gebruik de TAB toets]

Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
paraplu7
Zet in alle zinnen in de verleden tijd:

blozen - jij toen de jongen naar je lachte?
niezen - Het mannetje omdat hij verkouden was.
reizen - De president de hele wereld rond.
verhuizen - jouw buurjongen naar Frankrijk?
vrezen - Ik de vijand in dat spannende spel.
beven - De baby's van de kou.

durven - Mijn oma's met mij mee in het spookhuis.
geloven - Mijn juf dat verhaal niet.
leven - Dinosaurussen erg lang geleden.
proeven - De kok alles eerst zelf.
streven - De minister naar een extraatje voor iedereen
zweven - De parachute langzaam naar beneden.

bewijzen - De advocaat dat de verdachte onschuldig was.
blazen - Het jongetje de pluisjes van de bloem.
kiezen - Karel Catootje als schoudermaatje.
lezen - jij vroeger ook al zo veel?
wijzen - De gids ons de weg in het museum.
blijven - Opa wat langer bij ons logeren.

geven - papa mij die mooie voetbal?
graven - De tuinman een gat voor die nieuwe plant.
schrijven - De beroemde schrijver zijn laatste boek.
schuiven - De student het werk aan de kant.
sterven - De soldaten tijdens de oorlog.
zwerven - Wij uren rond in de vreemde stad.

[ Werkwoordenblad van juf Hannah: nummer 3 verleden tijd ]