Ken je de woorden uit het ei verhaal? Die schrijf je met e i allemaal!
De andere schrijf je met ij.

klein - Onze voortuin is , maar de achtertuin is groot.
de trein - Wij gaan met de naar Rotterdam.
het zeil - Het hout voor de openhaard ligt onder een .
hij reist - Hij vaak met de metro.
hij zei - Dat is niet wat !

de buikpijn - Is je al wat minder geworden?
gelijk - Ik denk dat je hebt, maar ik weet het niet zeker.
het ontbijt - Wij zitten meestal om zeven uur aan het .
vijftien - Ik heb dit seizoen al doelpunten gemaakt.
hij bijt - Ik hoop dat hij , zei de visser.

alweer - Ga je nu trainen? Hoe vaak trainen jullie?
veertien - Twee keer zeven is .
de voorkant - In de van de auto zat een deuk.
de zeurpiet - Je vindt mij toch geen , als ik dat zeg?
het gebeurt - Het maar zelden dat een sprinter een lange afstand wint.

uw - Is dit pen?
de sneeuwpop - Vorig jaar hadden we een in de voortuin.
opnieuw - Je kunt je huiswerk beter leren!
hij geeuwt - Hij , hij is te laat gaan slapen.
hij schreeuwt - Hij als een mager varken.