Je hoort ug en luk, maar je schrijft ig en lijk.

aardig - Ik vind jou wel .
bezig - Wij zijn nu een uur .
giftig - Die witte bessen van de heg zijn .
grappig - Ik vond die film .
handig - Dat heb je gedaan!

lastig - Je stoort, doe niet zo !
nodig - Ik heb een nijptang .
rustig - Je kunt het werk afmaken.
twintig - Je hebt bekers nodig.
zuinig - Ben je op je spullen?

eerlijk - Moet ik daar een antwoord opgeven?
gevaarlijk - Vliegen is helemaal niet !
heerlijk - Ik heb gesport.
kwalijk - Ik neem het je niet .
lelijk - Je moet niet zo tegen hem doen.

moeilijk - Ik kan me maar concentreren.
natuurlijk - ga ik mee!
pijnlijk - Mijn knie is sinds het ongeluk heel .
sierlijk - Ik vind deze letters heel .
vrolijk - Ze is bijna altijd .