Opdracht 1Irene geeft een derde deel van haar knikkers aan een vriendin.
Nu heeft ze er nog 18.
Hoeveel knikkers had ze eerst? 
Oplossing :
Ze geeft ⅓ deel weg, zij houdt dus ⅔ deel over.
⅔ deel =
knikkers.
⅓ deel =
knikkers.
Totaal had Irene dus
knikkers
_______________________________________________________________________________________
Opdracht 2Groep 7 van juf Karin bestaat uit ⅗ deel jongens
In deze groep zitten 10 meisjes.
Hoeveel jongens telt deze groep?

Oplossing :
meisjes : ⅖ deel van de groep =
meisjes
( groep : ⅕ deel van de groep =
kinderen )
jongens: ⅗ deel van de groep =
jongens
_______________________________________________________________________________________
Opdracht 3In de zomervakantie rijden wij met de auto naar Spanje.
Vader zit 3/5 deel achter het stuur.
Moeder rijdt de rest van de rit.
Dat is 622 km.
Hoe groot is de totale afstand die we moeten afleggen?

Oplossing:
_______________________________________________________________________________________
Opdracht 4
Kees koopt 2 zakjes knikkers.
In elk zakje zitten 48 knikkers in 4 verschillende kleuren.
⅙ deel is geel, ⅜ deel is blauw, ⅓ deel is groen en de rest is rood.
Van welke kleur zijn er het meest?De som is uitgerekend.Maar de vraag was : Van welke kleur zijn er het meest?
Het antwoord moet dus zijn :
_______________________________________________________________________________________
Opdracht 5