lachen | Zij liepen terug naar de auto. |
lachen (t.t.) | Wie het laatst lacht, het best. |
lachen (v.t.) | Zij om het grappige voorval. |
lachen | Wij hebben enorm om die grap. |
rijden | Al haalden de wegwerkers de pylonnen weer op. |
rijden (t.t.) | Hij per dag ruim vijftig kilometer |
rijden (v.t.) | Wij via Zwolle naar Leeuwarden. |
rijden | De vrachtwagen is via een omweg naar Bordeau . |
fietsen | Al genoot hij van het prachtige natuurlandschap. |
fietsen (t.t.) | Zij als zij uit school komt altijd even langs haar oma. |
fietsen (v.t.) | Jullie wel heel erg hard! |
fietsen | Mijn oom en tante zijn vorig jaar naar Spanje . |
schreeuwen | Hij kwam naar binnen. |
schreeuwen (t.t) | Hij om hulp. |
schreeuwen | Wij de hele tijd. |
schreeuwen | Zij heeft om hulp . |
|