|
1. De klant betaalt met een van € 50. |
2. De armband heeft een van € 10.000. |
3. Bij de bank kun je een afsluiten. |
4. De verdient veel geld met zijn product. |
5. Hun is nu al meer van € 5.000. |
6. Zij spraken een af om elkaar te leren kennen. |
7. De mannen moesten zich wel goed op deze overval. |
8. De stof had een mooi bloemetjes. |