el | De zon schijnt fel, smeer je in. |
ors | Zij is acht jaar en voor haar leeftijd. |
het el | Mijn ziet bleek. |
ris | De wind is vandaag. |
als | Kijk uit, hij speelt soms . |
ol | Is die fles leeg of ? |
reest | Hij voor een strenge winter. |
de iets | Ik ga op de . |
de ee | De hielp de prinses. |
het eest | Het is een mooi . |
de riet | Een ander woord voor patat is . |
de orst | De geeft een groot feest. |
de lap | Wat staat er op de van het boek? |
het uur | Het is bijna uit. |
de lam | Ik zie nog een . |
de les | Die is vol. |
het lees | Het was taai. |
de luit | Ik blaas op de . |
de lieg | De vliegt vliegensvlug. |
ik raag | Ik om een ijsje. |