Heel bang dat er iets verkeerd kan gaan. | |
Heel snel. Het eten staat op tafel. | |
Somber; een beetje verdrietig. Hij is , omdat hij de test weer niet gehaald heeft. | |
Je doet iets, maar je laat merken, dat je er eigenlijk geen zin in hebt. | |
Niet meer bij je ouders wonen, maar in een eigen huis. | |
Al heel erg lang. Ik woon hier al sinds . | |
Een voorwerp dat je doet terugdenken aan iets, meestal een vakantie. | het |
Je houdt vol; je verandert niet. | |
Van iemand die het zeker weet. Ik heb gehoord dat Tim ziek is. | |
Het verandert vaak; dan weer zon, dan weer regenachtig. | | |