1. bemoeien | De visboer bemoeit zich met de kaasboer. |
2. vermoeden | Ik dat de batterijen leeg zijn. | 3. beschuldigen | De verdachte is van diefstal . | 4. gebeuren | Er is op deze school nog nooit iets naars . | 5. herinneren | Filemon Tony eraan dat hij moet gaan. | 6. verbeelden | Leila zich dat ze kan vliegen. | 7. belanden | Het frietje is op de stoep . | 8. bezeren | De juf zich aan een uitstekende spijker. | 9. vermelden | Jalal zijn naam op het formulier. | 10. beproeven | Dit is een recept. | 11. bemoeien | Ik heb me niet met de afwas . | 12. beschermen | Deze mantel mijn avatar tegen aanvallen. |