1. belanden | Dion bij de groendienst. |
2. begeleiden | Daar werd hij door Jim . |
3. verwachten | Hij een heel strenge man. |
4 ontmoeten | Maar de persoon was vol humor. |
5. belanden | Dus hij in een gezellig wereldje. |
6. beïnvloeden | Dat heeft zijn houding echt . |
7. verzetten | Het werk zette hem aan het denken. |
8. belanden | Dat in de struiken vuil hoorde daar toch niet! |
9. beraden | Hij zich op zijn eigen gedrag. |
10. benutten | Hij zijn straf om er beter van te worden. |
11.benutten | De goed taakstraf was eigenlijk best leuk. |
12. geschieden | Zo het dat Dion niks meer bekladde. |
13. verspreiden | Sindsdien heeft hij zijn graffiti op papier . |
14. verspreiden | De schilderingen worden erg gewaardeerd. |
| |