Ondergekliederd. | |
Voor een deel kapotgegaan of kapotgemaakt. | |
Gammel; vervallen. | | Ergens heel goed in zijn. | ... |
Als nieuw; er is niets kapot. | |
Waar je van uit gaat. Bijvoorbeeld: van wat je vertelt, weet ik nu hoe het zit. | |
Iets of iemand tegenkomen en daardoor niet verder kunnen. | |
Gewend raken aan. | |
Opschieten; vooruitgaan. | |