Taal actief 4 groep 6 themawoorden 7 week 3

De keuken van een schip.
Een grote ruimte onder in een schip waarin de goederen liggen die het schip vervoert.
De woonruimte op een schip.
Het zinken van een schip.
Een groot ongeluk met een schip.
Iemand die een scheepsramp (heeft) mee(ge)maakt.
Iemand die zich verstopt in een vliegtuig of boot en zo stiekem meereist.
Een eenvoudig vaartuig gemaakt van planken.
Een vaartuig met daarachter een rij andere vaartuigen.
Ergens met grote moeite doorheen gaan.
Water uit een schip scheppen.
Als je met je ogen door iets heen boort, kijk je heel erg goed.
de kombuis
het ruim
de kajuit
vergaan
de scheepsramp
de schipbreukeling
de verstekeling
het vlot
de sleep
ploegen
hozen
boren