Taal actief 4 groep 6 themawoorden 2 week 1

Een groot sportterrein met tribunes eromheen.
Een ovale baan van 400 meter waarop hardloopwedstrijden gehouden worden.
Een hal voor binnensporten, zoals volleybal en basketbal.
Iemand die een sporter of sportploeg laat oefenen.
Iemand die naar een sportwedstrijd komt kijken.
Iemand (meestal een bekend persoon) die je geweldig vindt.
Je zegt goede dingen over hem of haar. Je spreekt ......
Stomverbaasd.
Iets wat je gedaan hebt en waar je trots op kunt zijn.
Zo, zozeer.
Tijdens, gedurende
een balletje opgooien
het stadion
de atletiekbaan
de sporthal
de trainer
de toeschouwer
het idool
lovend
perplex
de prestatie
zodanig
in de loop van
iets zeggen om te kijken hoe een ander reageert