dictee | Het viel mee, want ik had het goed geleerd. |
schoolreis | De is dit jaar op 10 oktober. |
glijbanen | De waren allemaal nat. |
eenvoudig | Deze televisie is te bedienen. |
veilig | Het is een idee dat hij meegaat. |
gezellig | Het wordt vast heel op vakantie. |
ongelukkig | Zij kwam ten val. |
gevallen | Zij is tijdens een fietstocht. |
tijdens | de voorstelling was de zaal donker. |
verband | Het was losgegaan. |
viaduct | Op het ontstond een botsing tussen twee vrachtauto's. |
cirkel | Een is een ander woord voor een rondje. |
benieuwd | Ik ben naar de uitslag. |
oceaan | Een is pas groot, veel groter dan dit meer. |
heftig | Hij sprak heel , het leek wel op schelden. |