Taal Actief versie 4 - Groep 6 - thema 2 week 2 vervolg

  
Taal actief Taal actief Taal actief

Taal actiefSchrijf het woord goed op.
paleizenEén paleis - twee .
verblijvenIk verblijf - hij verblijft - wij . verleden tijd: ik verbleef - wij verbleven.
glanzenDe kristallen glazen .
bijhouden Zij moest het gazon beter .
nauwkeurig Ik heb het uitgerekend.
schriften De horen in de linkerkast.
schatten Ik schat - jij schat - wij - verleden tijd : ik schatte - wij schatten.
plavuizenWij hebben een vloer in de keuken.
onderhoudHet van een CV-ketel is belangrijk.
verhuizenIk verhuis - jij verhuist - wij . verleden tijd : ik verhuisde - wij verhuisden.
schurken De overvielen het geldtransport.
lieve Mijn moeder noemt mij vaak: "Mijn jongen".
huishoudsterBijna niemand heeft meer een is huis.
schrokken Ik schrik - jij schrikt - wij schrikken - verleden tijd: ik schrok - wij .
schrijven Ik schrijf - jij schrijft - wij - verleden tijd : ik schreef - wij schreven.



Taal actiefSchrijf het woord goed op.
de graven de de rouwkaarten de
donkerblauwe lichtblauwe
de halve de de hele de
nauwkeurig onnauwkeurig
bijhouden de bedrijven de