1. Mijn broer werkt bij een bedrijf. Er staan meer bedrijven omheen. |
2. Hij wekt met een schaaf. Het zijn grote . |
3. Hij maakt een ronde schijf hout. Overal staan . |
4. Door het lawaai wordt hij doof. Dan heb ik een broer. |
5. Soms komt er een kloof in zijn vinger. Zijn handen zitten vol . |
6. Vandaag heeft mijn broer geen puf. Hij loopt wat te . |
7. Hij veegt wat snippers in een korf. Zo vult hij drie . |
8. De baas kijkt wat scheef. Mijn broer krijgt een blik. |
9. "Ik ben je slaaf niet," zegt mijn broer. "In Nederland zijn geen ." |
10. Hij krijgt geen straf. Zijn baas houdt niet van . |