1. Mijn moeder is boekhder. | boekhouder |
2. Ze is heel betrbaar. | |
3. Haar klanten hebben alle vertren in haar. | |
4. Ze werkt met vertrelijke informatie. | |
5. Daarom bewaart ze alles in tweevd. | |
6. Mijn vader doet het huishden. | |
7. Dat is trens geen saai werk! | |
8. Hij doet ook het onderhd van het huis. | |
9. Het huis is al jaren in verbing. | |
10. Zie je mijn vader op de tladder? | |
11. Hij brengt altijd leven in de brerij. | |