| de menigte | De verzamelde zich op het Malieveld in Den Haag. |
| de prooien | De werden door de uil met huid en haar opgegeten. |
| de goochelaar | De had een nieuwe truc bedacht. |
| aaien | De jongen wilde het paard , maar hij was toch ook wel bang. |
| de techniek | De van het schilderen is hierbij belangrijk. |
| de soort | Welke vis is dit? |
| het jochie | Het verdwaalde op de markt en riep om zijn mama. |
| de vinken | De zaten naast elkaar op een tak. |
| legt | De kip eieren. |
| de slangen | De werden uitgerold. |
| juichen | De kinderen stonden te langs de kant. |
| de haaien | Er komen hier geen voor. |
| de glimlach | Met moeite onderdrukte hij een . |
| nooit | Ik hoop dat dat nodig zal zijn. |
| de pechvogel | De had weer slechts één cijfer van zijn lot verkeerd. |
| afkeer | Ik heb een van snoep, het is zo slecht voor je! |